Voor meer info:
Opgetekend Verleden 3
Nieuwsbrief maart 2005 (pdf)

 

Paardenstraatje 23-25 (2004)

Situering

Nadat in 2003 huisje 23 volledig werd afgewerkt richtte het onderzoek zich in 2004 bijna volledig op het verder opgraven van huisnummer 25. Door nieuwe resultaten uit het archief en de voorlopige conclusies uit vergelijkend onderzoek in andere reeds opgegraven huisjes in de straat konden in de loop van het jaar enige vermoedens worden gemaakt over de nog te verwachten resultaten van het veld- en muurarcheologisch onderzoek: zo is gebleken dat de bewoningsgeschiedenis van de oneven huisnummers in het paardenstraatje niet organisch gegroeid is, maar dat er bijna zekersprake is geweest van een weloverwogen indeling en verkaveling van de percelen. Over de reden hiervoor, de concrete begindatum van deze perceelindeling en wie hiervoor verantwoordelijk was, is nog heel wat onzekerheid aangezien de aanwezigheid en bruikbaarheid van aktes afneemt met het teruggaan in de tijd. Voor het bepalen van de begindatum en misschien ook over de oorzaak zal het archeologisch onderzoek meer licht kunnen werpen. Ook het onderzoek in het Paardenstraatje nr. 3 en 5 zal extra materiaal kunnen leveren voor het al dan niet staven van deze theorie.

Korte algemene geschiedenis

Deze verkaveling werd waarschijnlijk in de loop van de 15de eeuw uitgevoerd. De toenmalige percelen besloegen drie huidige woningen. Op een bouwplaats, even breed als een huidig huisje in het Paardenstraatje, werd een diep huis gebouwd, de overige twee andere loten maakten deel uit van het erf of de tuin van een dergelijk diep huis. In de loop van de tijd waren de huizen onderhevig aan verbouwingen, herstellingen, brand of leegstand, met gedeeltelijk instorting tot gevolg. Rond 1600 werden een deel van de loten opgekocht met als doel om de tuin van de woning erachter uit te breiden. Door deze dramatische inkorting van de percelen, hadden de toen opnieuw te koop gestelde huizen eerder een koer dan een tuin. Deze nieuwe tuinmuur is vandaag de dag nog altijd de perceel grens van de huidige woningen. Als gevolg van de industriële revolutie in het begin van de 19de eeuw trokken meer en meer mensen naar de stad op zoek naar een woning, dicht bij de nieuwe fabrieken. De grote stukken grond werden als gevolg hiervan opgedeeld in drie loten. Één lot besloeg de reeds bestaande woning, de overige twee andere kwamen nu vrij als bouwgrond. Deze werden dan ook snel volgebouwd om aan de grote woningvraag de voldoen. Er werd vervolgens een uniforme bouwstijl opgelegd waarbij ook de reeds bestaande woningen werden opgenomen in deze golf van nieuwbouw. Wanneer men momenteel de huizen met oneven huisnummers bekijkt in het paardenstraatje dan lijken deze allemaal op elkaar. Maar achter deze eenheid gaat een grote diversiteit schuil.

Theorie en praktijk

De opgravingen in huisjes 23 en 25 staafden aanvankelijk deze theorie. In huisnummer 23 werd in 2003 reeds na een enkele oudere vloer de moederbodem bereikt die zeer zwart en humusrijk was. Samen met het gevonden archeologische materiaal was dit een bevestiging van het feit dat deze woning pas bij de industriële revolutie werd gebouwd en dat dit lot daarvoor als tuin werd gebruikt. Tegelijkertijd werd samen met deze opgraving ook het naburige huisje 25 aan een onderzoek onderworpen. Van huisje 27 werd ook al begonnen met het afkappen van de pleisterlaag op de enige overgebleven muur. In 2004 concentreerde het muur- en archeologisch onderzoek zich bijna uitsluitend op huisje 25. Dit huis zou volgens de vooropgestelde theorie een huis moeten zijn met een lange geschiedenis. Zowel de vrijgemaakte muren als de steeds dieper gaande opgravingen bevestigden deze theorie en leverden een grote rijkdom aan archeologisch materiaal en sporen van veelvuldige veranderingen aan de structuur van het gebouw op.

Paardenstraatje 25

Aangezien het onderzoek naar het materiaal uit PS25 nog volop aan de gang is, kunnen er nog geen vaststaande conclusies gemaakt worden. Wel is het zo dat het huisje een zeer rijke geschiedenis heeft gekend. Bij het afkappen van de muren bleek al dat er verschillende bouwfases zijn geweest, hetzij herstellingen aan bestaande muren, hetzij uitbreidingen van de woning. Archeologische opgravingen brachten meer muur tevoorschijn waardoor o.a. is vastgesteld dat de zijmuur tussen PS23 en PS25 volledig opnieuw is opgetrokken geweest. De tegenoverliggende muur aan de andere kant had immers nog hetzelfde muurverband en soort bakstenen die men ook onderaan de muur tussen PS23 en PS25 kon aantreffen. In de jongere muur kwam ook een dichtgemetselde opening tevoorschijn. Dit staaft de theorie dat PS25 mogelijk een diep huis is geweest en PS23, op dat moment nog onbebouwd, deel uitmaakte van het erf van PS 25. De trap die aan de dichtgemetselde opening verbonden was gaat terug tot op een vloer van vermoedelijk het begin van de 16de eeuw. Het erf lag dus hoger dan het huis zelf, al is de kans vrij groot dat dit in het begin niet zo het geval was. Deze vloer uit de 16de eeuw heeft duidelijke sporen van een woningbrand. Op de vloer, die zwart ziet van de as, zijn vele stukjes verkoold rondhout teruggevonden. Een reeks verkoopaktes van de 16 de en begin 17 de eeuw vernoemen voor een periode van ongeveer 120 jaar één en de zelfde persoon als eigenaar van het pand. Op basis hiervan en op basis van vondstmateriaal is de brand vermoedelijk te situeren in de eerste helft van de 16de eeuw, wanneer de eigenaar het pand waarschijnlijk heeft verlaten. Het is de gewoonte om voor een leegstand huis de vorige eigenaar, of die nu dood is of niet, op te geven als bewoner van het pand op het moment dat een verkoopakte wordt opgemaakt voor één van de woningen ernaast. Rond 1608 is de woning dan opnieuw bewoond geweest. De heropgebouwde muur tussen PS23 en PS25 kan hiervan een gevolg zijn geweest.

De kink in de kabel

Op het einde van deze opgravingscampagne in mei waren echter nog enkele vragen onbeantwoord gebleven. Zo was na zeven opgegraven vloerniveau's, waarvan de meeste bestonden uit baksteenrode tegels van 14x14x2 cm, nog steeds niet de oudste bewoningslaag gevonden en bleven er vragen omtrent de vraag welke vloer bij welke fase van de haard hoorden. Cruciaal voor de staving van de bewonings- en perceelsgeschiedenis was verder de vraag of het huis een diep huis was. Om op deze vragen een antwoord te vinden werd een verlenging van de opgravingsvergunning aangevraagd. Door een drastische verkorting van de vooropgestelde opgravingstermijn van drie maanden tot slechts één maand werd het verdere archeologisch onderzoek beperkt tot het maken van drie opgravingsputjes die elk één vraag zouden moeten beantwoorden. Aan de open haard werd de vloer met bijhorende haardvloer gevonden waarop de haard voor het eerst werd opgebouwd. Aan de inkomdeur werd de opgravingverder uitgediept en trof men een grijsgroene leemlaag aan. Onder deze laag was de bodem duidelijk veel vochtiger. Deze laag fungeerde dan ook waarschijnlijk als waterkerende laag, al is niet uit te sluiten dat dit niveau werd gebruikt als bouwlaag bij het aanvatten van de werkzaamheden van het huis. Door het verder uitdiepen van deze opgravingsput kwamen nog twee fundamenten aan het licht: één met duidelijke funderingsvoet van de buitenmuur en één, met een enkele laag bakstenen die dwars waren geplaatst, van de scheidingsmuur tussen nummers 23 en 25. Bij het uitgraven van dit niveau werden enkele scherven late Siegburg aangetroffen, wat de datering van de woning in de late 14 de, maar waarschijnlijk eerder in de vroege 15 de eeuw plaatst. Een verder onderzoek naar de scherven zal misschien een nauwkeurigere datum naar voren kunnen schuiven. Op zoek naar de moederbodem werd de toevlucht genomen tot de grondboor. Op 1,90 m diepte (onder het huidig vloerniveau) werd de grondwatertafel bereikt en op 2,45 m werd nog altijd dezelfde met puin doorspekte grond aangetroffen als bij de aanvang van de boorwerkzaamheden. Deze dikke laag van met puin doorspekte grond, waarin helaas geen schervenmateriaal of ander dateerbare elementen konden worden aangetroffen, geeft misschien een verklaring voor de geplande verkaveling op één van de hoogste punten van Mechelen. Over de oorsprong van dit puinpakket of de vroegere constructies die er eventueel hebben gestaan is nog een onderzoek nodig. De theorie over het bestaan van een diep huis op huisnummer 25 werd helaas ontkracht: in het achterste gedeelte van het huis werden redelijk vroeg in het archeologisch onderzoek geen nieuwe vloeren meer aangetroffen, maar enkel sporen van een tuinpad of kelder. Ook diepgaander onderzoek bracht geen nieuwe vloeren aan het licht. Het verdere verloop van de muur naar achteren in een eventueel oudere fase werd meteen ontkracht na het vinden van een einde-fundering. Al wordt de mogelijkheid wel opengelaten dat het diephuis gedeeltelijk over perceel 27 liep.